[HOME]

HET EEKSCHILLEN

Het eekschillen is een oud bedrijf, dat nu reeds lang niet meer wordt uitgeoefend. 0, die goede tijd van het eekschillen, toen de eikenbast nog groote waarde had voor de leerlooierijen. O, dat heerlijke voorjaarswerk in de Gaasterlandsche bosschen, met het vrolijke klopgezang.

Er is een tijd geweest, dat vreemde gezinnen kwamen van de Veluwe, hun bivak opsloegen bij een Gaasterlandsche boer of onder den blooten hemel hun tijdelijk huis hadden. Doch de ijverige Gaasterlander leerde spoedig dit klopwerk, en de "ruime" verdienste was daarmee ook voor hem.

Zoodra het jonge sap in de eikeboompjes kwam, gingen de houtbazen de Gaasterlandsche bosschen rond en schatten de boomen, die in perceelen op de houtveilingen werden verkocht en weldra werd den arbeiders tijd en plaats aangezegd van het eekschillen. Zij hoorden in gedachten reeds het klop klop met den platten hamer op den eikenbast. Wekenlang werd dit kloppen uit de bosschen gehoord in het geheele "Gaesterlanske gea". Een blij lied van den arbeid. De arbeiders kwamen van heinde en ver naar de klopbank. 's Nachts om twee uur al moesten velen het bed uit. Twee uren was het loopen soms en om vier uur begon het werk. Van alle kanten kwamen de mannen langs de boschpaden en hun slaperige jongens sukkelden met hen mee. Ze kregen vaak van Heit de vermaning, hun voeten op te tillen, de klompen sleten anders zoo.

April, Mei was de tijd van het schillen, als het jonge sap den schil los van de boomen maakte. De nachten waren vaak nog koud, soms vroor het wel een graad of vijf. Dan konden ze het kloppen wel laten, dan zat er geen sap tusschen hout en bast. De vingers waren dan stijf van de kou en het werk wilde niet vlotten. De verdiensten werden minder, de arbeider werkte met tegenzin en met diepe teleurstelling in zijn hart. Doch wat kon het mooi zijn, 's Morgens vroeg in het bosch! De warme geuren, wasemden hen om het gezicht. Het was een genot te toeven op die boschpaden en den rook van hars en den te ruiken. De nachtegaal sloeg zijn morgenlied en haalde in lange trillers uit. Ja, ook voor den arbeider is het Gaasterlandsche bosch een lust, ondanks alles, het is zijn bosch, hij kent het en geniet er van.

Het is de eerste dag van het eekschillen. De jonge morgen ademt over het bosch. De arbeider komt reeds aanzetten. De baas is klaar. Daar staat de kist met "ark": klophamers, bijlen, kapmessen. Daar liggen de groote planken om over de slooten te leggen voor het werk op aangrenzende weiden, waar de boompjes moeten gekapt en gesnoeid. Met een "moarn" 1) zeggen allen elkaar "de tij fan de dei" 2), En dan gaat het er op los. De kappers aan het kappen, de snoeiers aan het snoeien! De "kneppels" worden op hoopen gelegd en het kloppen kan beginnen. De kloppers hebben onderwijl de gaten in den grond gegraven voor de "schammels" 3), drie "schammels" voor elke bank. De "schammels" zijn gemaakt van boomstammetjes, uitgehold als een wichelroede om de bank er gemakkelijk en stevig in te leggen. De bank is ook een boomstam, lang en recht en wordt met "kneppels" in vakken verdeeld. Elke arbeider heeft een vak, waar hij klopt, en waar zijn bast komt te liggen. Dan kan het beginnen. Iedereen zoekt een hamer, een platte hamer, de klophamer. Iedereen neemt een dracht knuppels mee en gaat aan de klopbank staan. Vooraan de bank staan de besten, de handigsten, dan volgen de middelmatigen en achteraan, daar heb je de boskloppers. De besten werken in daghuur. De boskloppers worden per bos uitbetaald. Het zijn jongens, meisjes, en vrouwen. En daar klinkt het weer: het voorjaarsklopgezang van de Gaasterlandsche bosschen. In een grooten ijzeren pot staat de koffie bruin te worden. Gezellig is het bij de klopbank. Er is een nog grootere attractie. De baas graaft een gat, in den grond. "Sjoch, jonges, de kikkert komt der yn!"4) En ja, de kikker, een kruik jenever, komt in de koele aarde. De kist er boven op. Hoe kouder, hoe beter voor den smaak.

1) goeden morgen. 2) de tijd van den dag. 3) schragen. 4) Kijk eens, jongens, de kikkert komt er in.

Om zes uur roept de baas luid: "Overal!" De kikker komt even uit den grond en elk krijgt een borreltje uit een glazen roemer zonder poot. De jongens en de andere boskloppers krijgen een halven. En dan gaat het weer van klop-klop-klop, klop-klop-klop en ze laten de hamers gaan op de eikenboompjes van klop-klop-klop! Op zoo'n mooie ochtend gaat het vanzelf. Om acht uur roept de baas al weer "Overal" en dan is het schaften voor de koffie en het meegebrachte brood. Tot om negen uur de baas het sein geeft: "Overal!" Ieder gaat op zijn plaats, het is werken, kloppen! Het lied van den arbeid klinkt in gehaast tempo. Het geratel van de kapmessen, de forsche slagen van den bijl, het levendige kloppen met den hamer, doet het bloed van den arbeider sneller gaan en geeft hem telkens nieuwe en versche krachten. Om elf uur krijgt alleen de kapper een borrel. Van twaalf tot één is er opnieuw schafttijd. En onder het werk en bij het schaften komen de droogkomieken los en de "smoute" 1) vertellers. "Heb je het al gehoord van den roodhuid, die is bekeerd?" "Wat is dat, een roodhuid?" "Witst dat net, dat is in wandlüs!" 2) Vrolijk zijn de arbeiders, want schoon is het leven bij den vlottenden arbeid. Daar galmt er al één een liedje ter eere van den kikker:

1) gezellige. 2) weet je dat niet, het is een wandluis.

Ik zal er mijn vader vragen,
of ik kruien mag,
waar ik wille wille wil,
waar ik wille wille wil.

Ean dan krooi ik voor een winkel
waar jenever is te koope, koope, koop,
is te koope koope koop.'

En dan koop ik me daar een slukje,
dat zoo zacht naar binnen loope loope loop,
binnen loope, loope, loop.

'k Heb liever klaren jenever
dan dien stinkenden brandewijn,
dan dien stinkenden brandewijn.

Lang zal je leven, lang zal je leven van Victorie,
Victories
Siede wiede wied van bom. sa sa!

Ze zingen ook ter eere van de "ikebosk":

en dit giet ta eare
En dit giet ta eare
fan de ikebosk
En dit giet ta eare
fan de ikebosk!
En:
Op Hooibergen en op Strooibergen
Daar leit zoo'n schoone stad
En daaronder, daar leit er begraven
Zoo menige en brave soldaat.

En adju dan mijn Vadenen mijn Moeder,
En adju dan mijnheer en kapitein,
En adju dan die alle mooie meisjes
Die onder de Strooiebergen zijn!

Wat zingt het grut luid mee! Vaak wordt er ook een psalm gezongen bij het werk in de schoone schepping Gods. Waar voelt men de majesteit van het scheppingswonder beter dan onder de boomen in het prille voorjaarsgroen en bij het eerste gefluit van de pas teruggekeerde vogels? De Gaasterlander is godsdienstig van aard. Hij zingt vaak bij zijn werk een psalm. De kinderen zingen dan niet mee. Dat is niet fatsoenlijk. Een kind moet eerbied hebben voor het zingende geloof van zijn vader. Het tempo van het psalmgezang is niet erg geschikt bij dit werk, want de ouderwetsche Gaasterlander rekt elke lettergreep zeer lang uit. En dan vertelt er iemand over het psalmzingen.

"Weet je nog van den dominee? Er was eens een zeer godvreezend man in Gaasterland, hij zong bij zijn werk altijd een psalm Davids. Bij het spitten, bij het zagen, hij zong een psalm, doch schoot niet op met het werk. De dominee ergerde zich daaraan - hij vond het misbruiken van den naam des Heeren. Daarom nam hij 's mans zaag over en zei: "En zing nu maar eens wat anders: - Hup süpen groatten 1) brij - dan gaat het wat vlugger."

Zoo denken trouwens de meeste Gaasterlanders er over. Het werktempo moet aangegeven door een hupsch lied. Bij het eekschillen moet er rap gewerkt. Van één tot vijf uur is het laatste "skoft" 2) van werken - om vier uur nog een mondjevol uit den kikkert bij een "overal" en om vijf uur klinkt het laatste overal van den langen dag van dertien uren aan de klopbank. De hamers, de bijlen en het ander "ark" komt in de groote houten kist; dan gaan allen naar hun huisje, waar de vrouw of de mem hen wacht. De werkdag is voorbij. Zoo werken ze hier vroolijk van dag tot dag, tot het perceel geschild is en dan komen de houtrijders en rijden banken "schammels" en kist naar Rijs naar Harich, naar Kippenburg, of waar het wezen moet. De bankmenschen gaan "vervaren" 3), voor sommigen wat dichter bij huis, voor anderen nog grooter afstand, maar wat deert het? Ze zijn niet anders gewend.

1) het wijsje van de Friesche volksdans: de Schotsche drie. 2) poos, 3) verhuizen.

Wat verdiende de Gaasterlandsche eekschiller bij zoo een werkdag van dertien uren? Soms zeven à negen gulden per week. Dat is een weelde voor hem. Hij verdient elders hoogstens vier. De ijverige jongen verdiende dertig cent per dag in denzelfden werktijd, als alles vlot verliep, de baas niet inhalig was en de bossen te dik bij eenbond. De jongen zag den stapel bast hooger en hooger worden. Hij bond er in gedachten reeds twee bossen van. Daar komt die ruwe, grove baas en neemt met een haal van zijn sterke armen alles bij elkaar en maakt er één bos van. Dat was gemeen. Slik het maar jongen, als je opstandig wordt, dan jaagt hij je er uit. En welke andere baas zal een weggejaagden jongen in het werk nemen? Thuis wacht Mem en vraagt belangstellend: "Hoeveel bossen had je vandaag Klaas?"

"O, Mem, dy Imke makket fan twa bossen ien. Dy gemiene.." 1)
"Stil Klaas, net sa raer jonge." 2)
En Mem zucht.

En toch is ze blij! De zomer komt, Heit verdient weer het hoogste loon en de jongens helpen mee. Straks als het geld van het eekschillen is gebeurd, dan kan ze naar den winkel gaan en krijgt ze een kruis in het winkelboek. Die schulden geven groot verdriet. "In lyk man is in ryk man". En in het bosch staat de schors in rijen geplant te drogen en in de Luts liggen de schepen al klaar!!

Het fooien begint. De baas trakteert op jenever, "Dimter Koeke" 1) en "Switsersk-brea" 2), elk volop jenever en een fearn Dimter. Dan wordt het feest. Wie niet mee wil doen, groet en gaat naar huis. De anderen nemen het er van. Eerst nog kalm en ynbannich 3), maar hoe meer ze drinken, hoe luidruchtiger ze worden. Waarom zullen ze zich niet ontspannen na wekenlange geweldige. inspanning? Ze drinken en eten. Ze worden dronken. Ze hossen naar huis of blijven in het bosch en snorken hun roes uit. Dit is voor hen het simpele afscheid van den glorieuzen eekschiltijd.

1) Deventer koek. 2) wittebrood met rozijnen en krenten. 3) bedwongen.